vorig gedicht | volgend gedicht | leesvolgorde | op alfabet | intro


De ramp


ik weet niet meer hoe het begon
een zware avond met veel drank
discussies tot in het late uur
ik ruik nog de stank van de frituur op de trap naar boven


dan val ik om in een bange nacht
ik heb je hulp nog willen vragen
maar mijn stem bezwijkt en kan de woorden niet meer dragen


als ik 's morgens weer ontwaak
is het onmiddellijk raak
buiten in de tuin een omgeslagen boot
overal stroomt water naar de goot
de giek van een hijskraan leunt op de flat
de gevels zijn beschadigd en ontzet


ik waad rond de flat en praat met iedereen
kom de jongens nog tegen met de vrienden uit hun klas
zoekend naar mijn oude zeemansjas


een wilde werverwind vol bladeren en takken
jaagt luid schreeuwende vogels op de vlucht

flitsende donderwolken kleuren ongezond
draaien zenuwachtig in het rond
scheuren angstig brullend open
en laten al hun water lopen


de wind verstilt in een ogenblik
de hemel ziet weer helderblauw
het warme licht verdrijft de kou
in een mum van tijd is het ondraaglijk heet


aan de horizon de staart van een komeet
een rode zon scheert laag voorbij
ik vlucht naar binnen
dit is teveel voor mij

wanhopig zoek ik mijn telefoon
en het nummer van de woningstichting
op de lijst van Bob Dylan & Friends
geen mens is zich het gevaar bewust
en de woningstichting stelt iedereen gerust


ik loop naar buiten in de tuin
aan de andere kant van de heg springt een jongetje op zijn fiets
een schoorsteen valt in puin
slaat tussen ons een diepe krater
het doet hem niets
nog van ver klinkt zijn geschater


ik vertel dit incident aan ieder die mij kent
maar dat is niet genoeg
loop binnen in de plaatselijke kroeg
ga op een verhoging staan
verzamel mijn publiek en al mijn retoriek
strooi glitter op mijn hoofd zodat ik wordt geloofd
richt mij tot de camera van de toegesnelde media
en schreeuw het nog een keer
stop jullie verslavende dromen
denk niet dat het nooit zover zal komen
dat onze planeet van uitputting sterft
aan een overdosis exploitatie
en er niets meer overblijft dat erft
zelfs geen ondergrondse vegetatie


verdwaasd kijkt iedereen mij aan en roept
stel je toch niet zo aan
overdrijf jij niet een beetje
of anders blijf bij ons vandaan


ik voel mij als een dwaas
van mijn boodschap beroofd
dan geef ik het toe, maar weet je
als onheilsprofeet moet ik dit doen
anders wordt ik niet gehoord


vorig gedicht | volgend gedicht | leesvolgorde | op alfabet | intro